De keukenhof

Nationaal bollenparadijs De Keukenhof is weer open. Het touringcartoerisme maakt overuren. Op excursie naar een bloemrijk Land van Ooit, waar Nederland nog lijkt op wat het was voordat de zorgen kwamen.

Geïntegreerder kan een allochtoon niet zijn dan als bezoeker van de Keukenhof. Hij wordt er meegezogen in de wereld van de Kampioen, de touringcars en koffietafels, in het bejaarde huis-, tuin- en keukengeluk van de Grootste Familie van Nederland. Dat dit Arcadië in ons verscheurde polderland is opgeruwd door het geruzie tussen meer- en minderheden in het hele spectrum van de politieke dan wel raciale regenboog blijkt in de Bollenstreek een goed bewaard geheim. De enige allochtonen in het bloemenparadijs zijn Amerikanen, Duitsers en Japanners, probleemloos buitenland dat zonder tussenkomst van staat en blauwe petten straks gewoon retour vliegt naar New York, Berlijn of Hiroshima. 
Het leven is er goeddeels blank, en proper, en probleemloos. De dampende kroketten zijn er van Van Dobben, de gazons staan strak als een biljartlaken, de bermen schragen peuk- en onkruidvrij de wandelpaden. De Keukenhof blijft het uniek anachronistische symbool van handelsgeest met opgestroopte mouwen, van dadendrang waarin een klein land groot wil zijn: in Rembrandt, properheid, het zweet des aanschijns en de bloemen.
 Hier geurt de Polygoon-wereld die op tv in een verloren tijd vast jubelend is toegelicht door Philip Bloemendal en waar nu nog fossiele glorie in de incarnatie van prinses Margriet wordt ingereden voor de opening van het seizoen. Hier staat het rolstoelmagazijn van de Zonnebloem al bij de hoofdingang startklaar voor de tulpengekke brekebeen die niets wil missen van het groei- en bloeiproces dat leven heet. Hier ziet het wit van de bejaarden die geen kant meer op kunnen maar die berusten in het feit dat alles doorgaat, al voelt hun leven vast zoals de dood zou voelen, áls hij voelbaar was.
 Het is cultuur, maar de cultuurmens is in Lisse zo te zien een zeldzaam slag. In een milieu dat meer op rijksmusea en natuurgebieden is, komt bollenpret als uitgaansoptie ongetwijfeld nooit ter tafel. Toch hoort iedereen hier ooit geweest te zijn. Er is ook leven buiten het domein van kunst en politiek en wetenschap. En het is leven dat de moeite van het onderzoeken waard is. Het is zo nieuw, zo anders, zo vergeten. Boekenbal, Muziektheater, het Concertgebouw, de Tweede Kamer en de universitaire wereld: tempels van zelfbevestiging zijn het. Waar je de mensen nóg minder begrijpt dan op het eigen erf, daar moet je zijn.

 Bovendien is er een actuele reden om de stap te wagen. De bollen zijn bekomen van hun winterslaap. Op 24 maart opende HKH prinses Margriet jaargang 2005 van de internationale bloemententoonstelling. Al heb ik het van horen zeggen, het moet een dol spektakel zijn geweest. Er was een toespraak van Jan Franssen, commissaris van de koningin in de provincie Zuid-Holland. Prinses Margriet maakte kennis met tuinarchitecte Jacqueline van der Kloet en manager groenbeheer Eric Mol, wiens naam geen grap is. Er was muziek van het Jeugdsymfonieorkest van de Bloembollenstreek onder leiding van Erik Waerts. Illusionist Hans Kazán maakte na een operatie aan de hand – het zal de rechter niet geweest zijn – een triomfantelijke comeback met het intermezzo Laat je verrassen! Haarlemse bloemenmeisjes speldden alle gasten een tulp op. Het koningshuis kon tevreden zijn. Geen seks en drugs en rock-’n-roll: De vertrouwde, antisceptische, gewone Nederlandse dingen.

Voor wie geen tulp van een fuchsia kan onderscheiden is een dagmars naar de Keukenhof een even radicale stap als voor Verdonk een generaal pardon. Maar zoals Holland niet compleet is zonder molens, files, mot om niks en politieke moorden, zo is een leven in de polder niet compleet zonder de Keukenhof.
 Het bloemenpark roept naast vertedering ook grote vragen op. Je snapt dat bollenkwekers geld willen verdienen; dat wil iedereen. Je ziet het economische belang van grootscheepse toeristentrekkers als de Keukenhof. Maar wat hebben mensen toch met bloemen? Waar bloemen zijn, is het verdriet nooit ver. Je hebt er bloembakken en tuinen voor, maar hun ware biotoop is die van rouwkamers en ziekenzalen. Je koopt ze in de lobby van het AMC voor een zieltogende patiënt die je met vrolijke chantage dwingt de moed in godsnaam niet te laten zakken. Elk boeket is een pijnstiller met averechts effect. Je suggereert als gulle gever dat er hoop is. Maar de zieke ruikt alleen de kist, de slappe koffie en de cake, voorvoelt de waardeloze hopeloze woorden van de naasten op de afscheidskansel. Wat zal hij zich belazerd voelen. Het is met bloemen als met alle troost: het brengt het hakblok nader dan de uitweg.

De Keukenhof kost de volwassen gast 12,50 euro. Een parkeerkaartje erbij nog eens vier euro. Maar daar wordt, dat zie je zo, ook vlijtig voor gewerkt. De blozende parkeerwachters, het leger tuinlieden, de spic & span gereinigde toiletten (0,25) die als een soort prostaatkruisweg zijn uitgezet over het hele park, de griezelige orde van de paden en de perken; voor niets gaat zelfs de zon niet op.

 Hoezeer de investering loont, blijkt bij de hoofdingang. Het draaiorgel is gratis. Geen bedeldwerg met rammelende centenbak: muziek all-in. Een Aziatische bezoekster slaat van pure vreugde met haar linkerarm de maat op de gestampte pot van vaderlandse deunen: het digitale fototoestel aan haar frêle polsje schudt vervaarlijk. En maar lachen. Zo simpel is geluk: het is genoeg, te doen alsof het echt te geef is. Zeg het met bloemen. Soms denk je dat voor de toerist genot een knop is die hij indrukt als de plicht zegt dat het moet.
 Al staan de narcissen «Soestdijk» er zo onthutsend fleurig bij dat alle zinnen op hun tenen moeten staan om de geluksroes bij te benen, de Keukenhof is niet wat de gelovige van het beloofde land verwacht. Geen Champs-Elysées van eindeloze bloemenzeeën, geen overstelpende getuigenis van bloemrijk Hollands imperialisme. Het is een alleszins beloopbaar boomrijk park dat dient als overkoepelende noemer voor een sterrenstelsel van verkleinwoorden: prieeltjes, waterputjes, bruggetjes, vijvertjes, watervalletjes, souvenirstalletjes, het klompenmakerijtje en het molentje: een met groene vingers geboetseerd Madurodam van geometrische natuur op bijna ware grootte. 
Als serum tegen de vertrutting heeft het management op de gazons ook buitenkunst gestald, meest met de semi-realistische contouren die de buitenmens in staat stellen om naar de woorden van de oude Reve in de verte te begrijpen wat of dat het voorstelt. Op sfeergevoelige locaties hebben de uitvinders hun park kunstmatig laten glooien, wat het decor voor de bejaarde plattelanders waarschijnlijk net zo avontuurlijk maakt als het drielandenpunt voor Groningers. Maar te midden van de oude bomen geurt en fleurt het, net waar het de bloemenfee van Lisse om begonnen was, Oud-Hollands monter en welriekend naar klein wonderland.

Dat maakt de Keukenhof tot een ideale uitspanning voor onze koninklijke familie. Niet alleen omdat het nergens vies en voos is. Niet alleen omdat de bollen en de restaurants op het terrein er naar Oranjes heten. Vooral omdat de bloemen zich gedragen als het volk in de perceptie van de vorst die voor zijn dwaze functie loon naar werk verlangt; ze kennen hun plaats.
 Ze treden aan in alle denkbare formaties. In carré, in halve cirkels, kamerbreed en streepsgewijs. Geen dissident, geen randgroepnarcis en geen nozemtulp te vinden. Het enige verzet dat hier de bloem nog rest is niet te bloeien, en die hoogmoed bloeit in Lisse mondjesmaat. De stille meerderheid wil schitteren zoals gezagsgetrouwe uitblinkers in oude Oostblok-dictaturen: als primus inter pares namens iedereen. Dat maakt in deze bloementuin de schoonste vlinders tot een grauwe meerderheid: er is in Lisse nergens lelijkheid genoeg om hun esthetische bekoringen aan af te meten. Zo wonderbaarlijk prachtig als hun kleuren zijn, zo flets is hun orde. Hier groeit het kwaad in de gedaante van het paradijs, als bloemenstaatsbestel voor Huxley, Bordewijk of Orwell. Waar alles mooi is, sterft de schoonheid.

Wie de sociologie van deze wereld wil begrijpen moet niet naar de bloemen kijken maar hun namen leren die in de Keukenhof op bordjes bij de borders staan vermeld. Als je ze allemaal onthoudt, ga je patronen zien. Net zoals mensennamen vaak iets zeggen over de sociale afkomst van de drager, zo leggen bloemennamen het wereldbeeld van bollenboeren bloot.
 Populair zijn de meisjesnamen. Het zijn geen gewone, vlotte doordeweekse meisjesnamen zoals Loes of Hansje, Tineke en Lien. Het zijn meisjesnamen uit de tijd dat meisjes nog met vlugzout overeind werden gehouden. Maureen, Shirley, Angelique, Gabriella, Antoinette, Carola, Marie: het klinkt naar debutantenballen en naar langdurig, heftig wenen om de prins die op zijn witte paard een ander weekdier tegemoet besloot te trappelen. Angelique – alleen verloren travestieten noemen zich vandaag nog zo, uit wat we maar vrijwillige regressie moeten noemen. Maar zoals die travestiet zichzelf ziet, zo ziet de bollenkweker dus het liefst zijn vrouwen, net als toen we Indië nog hadden.

Dat is constatering één.
Constatering twee behelst de monarchistische gezindheid van de bollenkweker. Een keur aan bollen blijkt van koninklijken bloede. Royal Virgin, Orange Monarch, Queen of Night, Orange Emperor, Prinses Margriet, Prinses Irene, Queen Mother, Roi du Midi, Kingsblood, Orange Princess, Fire Queen. De kweker hecht aan overzichtelijke gezagsverhoudingen. De koning of zijn eega is een bloem, een mooi en kleurrijk ding waarop de landsman trots kan zijn: zijn bloemenhandel is een geurend offer aan de macht.
 Gewone mensen krijgen ook een tulp, maar alleen als ze iets hebben gepresteerd dat bollenkwekers smaakt, bij voorkeur op de territoria van sport en amusement. In het Alexanderpaviljoen verdichten Reinier Paping, Jan Siemerink, Linda de Mol en Herman Emmink zich tot kolossaal boeket van vaderlandse deugden. Cultuur is zeldzaam in de bloemenindustrie, al concurreert de Annie Schilder-tulp in Lisse met een bol die is vernoemd naar de befaamde Franse pianist Alfred Cortot. Dat is tenminste iets, maar Annie staat wel eerste rang terwijl Cortot, die toch Chopin speelde als weinig anderen, op een achteraflocatie voor piet snot speelt.

Zulk onrecht zal de bollenman niet uit zijn slaap doen opschrikken. De bollenkweker wil een lintje van de koningin en een Mart Smeets om te begrijpen wie zijn inspiratiebronnen zijn. Zijn geluk is een uit bollen opgetrokken heile Welt waar alle kelken trouw bekennen aan de ideële drie-eenheid van Unity, Stability en Cheerfulness, en de staatskerk zich verkoopt als Temple of Beauty. Met uitzondering van de Witte Rebel, niet toevallig een gewas dat het in Lisse op het oog niet ver geschopt heeft, zijn alle bloemen in de wieg gelegd voor meelopen en zwijgen. De bollenkweker is een fundamentalist en/of de cynische vertolker van het fundamentalisme dat zijn klanten willen, burgerdeugd.

Beide zijn even erg.
 Geen wonder dat dit Land van Ooit zo oud en ziek is. Al snel blijkt dat de rolstoelen van de Zonnebloem niet voor niets naar Lisse zijn gereden. Wat hier nog lopen kan, loopt op zijn laatste benen, schommelend of wankelend op een rantsoen van oudedagskwalen en van verweerd genot dat straks thuis de familie belt met de bekentenis dat men genoten heeft.

 Voor ons is het in Lisse mooi genoeg geweest. Het bakje troost dat in het Alexanderpaviljoen de innerlijke mens verkwikt heeft boze gaten in een zwakke maag geslagen. De glaskunstexpositie in het Julianapaviljoen, op welker gevel een plaquette namens de bevolking van het verre Ottawa de oude koningin bedankt voor het geluk dat zij de Canadezen heeft geschonken met een bloemengift, bracht aan verhevenheid wat we in Nederland van kunst verwachten: nijverheid. We zagen het prinsessenvaasje van Yvon Trossel, een roze kwal met iets van strikken. Het deed aan uitgezaaide ingewanden denken, zulk ziek glas. In het Groei- en Bloei-paviljoen, als bloemenformat balancerend tussen handelsgeest en educatie, stond een zwart schoolbord met een tulp van krijt erop. Door op een knop te drukken zag je op een televisiescherm boven je kop bij welk seizoen de krijttulp hoorde. Onbetwistbaar is het leerzaam, want je wist het niet. En even onbetwistbaar is het leuk, want kennis is macht.
In de molen hangen molenprenten waar de kroonprins bij een volgend staatsbezoek geïnteresseerd naar kijken kan. Op het pleintje voor de molen staat een Aziatische mevrouw voor haar meneer glimlachend te poseren in een reuzenklomp. Een reuzenklomp betekent humor.
 We hebben bijgeleerd.
 Ook prachtig, na gedane zaken: de terugweg naar de A4. Ook hier heerst Nederland zoals het was en zoals Wilders en consorten het herstellen als de aanhang van de Tros, de Kampioen, De Telegraaf, de Keukenhof en tuindersbonden straks uit stemmen gaan met alle woede die ze in hun vaderlandse harten voelen over de teloorgang van wat mooi en goed was. Kleine en grote middenstand, boerderijen, werk aan de weg, een treurig grasveldje waar honden worden afgericht, een felgekleurd McDonald’s-filiaal en vele autodealers, rond de gemeentegrens van Lisse fris omlijst met knalgele narcissenborders die de gemeentepolitiek maar mooi bijeen wethouderde. De Bollenstreek: een beeld van de verlichting in de geest van Geert. Door arbeiders geplant, voor arbeiders verklaard. Een kleine, frisse hel met heel de buitenboel aan kant.

Standaard

Een gedachte over “De keukenhof

Plaats een reactie